„Een verhaal? Verkópen?" De mevrouw
klinkt
niet erg vriendelijk.
„Ja! Het kost maar vijfennegentig cent. Dat
is
minder dan een gulden."
„Ja, dat weet ik ook wel. En laat je me
daarvoor
helemaal stoppen?" Ze wacht niet eens Otto's
antwoord af, maar draait haar gezicht weer de
wind in en verdwijnt. Een beetje gebogen, één
hand aan haar jas, de andere als een schuttinkje
voor haar kapsel.
Otto kijkt haar na. Hij voelt zich net als
de jon-
gen uit zijn eigen verhaal. Regenachtige zaterdag-middagen moeten
voor hem het ergst van alles
geweest zijn.
Een grijze duif komt met kleine knikjes
kijken of
Otto iets voor hem heeft.
„Het spijt me/' zegt hij.
Maar de duif vindt het niet erg en blijft
nog even.
Tussen de koude stenen vindt hij nog van alles
ook.
„Mevrouw! Mevrouw!" roept Otto.
Ze draait zich even naar Otto en kijkt dan
op
haar horloge.
„Half twee," zegt ze en loopt meteen weer
ver-
der.
Moedeloos laat Otto het verhaal weer
zakken.
Meteen komt de duif naar hem toe, om te zien of
het misschien gegeten kan worden. Met kleine
schokkende beweginkjes draait hij zijn koppie
eerst naar het verhaal, en dan naar Otto. De duif
kijkt hem aan, met een vriendelijk rond oogje, en
geeft hem dan een knipoog.
„Meneer!" roept Otto meteen. „Wilt u een
ver-
haal van me kopen?"
„Een verhaal?"
„Ja meneer, ik heb het zelf gemaakt en het
kost
nog niet eens een gulden."
„Dat is niet veel voor een echt verhaal,"
zegt de
man en hij steekt zijn hand uit.
„Het is vijfennegentig cent," zegt Otto en
hij
houdt het even een stukje naar achteren.
„Je hebt gelijk,” zegt de man, „eerst
betalen." Hij
haalt zijn portemonnee te voorschijn.
„Heb je een stuiver terug?" vraagt hij.
Otto ziet dat hij vriendelijke ogen heeft.
„Nee
meneer," zegt hij, „het spijt me."
„Nou, weet je wat," zegt de man en hij pakt
een
gulden uit zijn portemonnee, „laat het maar zo.
Die vijf cent is dan fooi."
„Dank u wel, meneer," zegt Otto zo keurig
als hij
maar kan, en hij geeft de man zijn verhaal.
„Het gaat over een jongen," legt hij nog
even uit.
„Ik ben benieuwd, ik zal het meteen gaan lezen."
Met het verhaal in zijn hand zwaait hij nog even
en loopt dan verder.
„Joehoe!" roept Otto naar de duif en steekt
zijn
vuist met de gulden erin omhoog. „We hebben
het gered!"
De duif kijkt hem verwonderd aan en vliegt
dan
met druk geklapper van zijn vleugels weg. Otto
kijkt rond waar hij gebleven is, maar kan hem ner-
gens meer vinden. Dan ziet hij opeens de man van
de gulden aan komen lopen.
'Die wil zijn geld terug,' denkt hij. Snel
zoekt hij
waar hij naartoe kan rennen.
„Hé, niet weglopen!" roept de man. Hij
zwaait
met Otto's verhaal en komt dichterbij. „Hier,"
zegt hij, „ik heb het uit. Kan je het nog een keer
verkopen." En net als de duif geeft hij een knip-
oog.